Bruno De Lille, schepen
van Brussel
Chris Van Geyte
Een zo goed als
leeg bureau. Vertrekken van nul, zonder dat zijn voorganger ook maar iets
had achtergelaten. Je zal zo maar je eerste stappen in de politiek zetten.
Bruno De Lille, sinds begin dit jaar schepen van de stad Brussel, mocht
het ervaren bij zijn aantreden. Zulke "kinderachtige" manier van
handelen kan hij niet vatten. Het is helemaal zijn stijl niet. Hij kent
maar één aanpak: open en constructief.
Bruno De Lille is een
frisse en onconventionele verschijning in de hoofdstedelijke politiek. Hij
is amper 27 jaar, komt uit West-Vlaanderen, studeerde voordracht aan het
Conservatorium in Brussel en Antwerpen en behaalde de titel 'Meester in
de Dramatische Kunsten'. Hij verwierf enige naambekendheid bij radioluisteraars
als presentator van het Radio-2-programma 'De Grote Beer'. De Lille is amper
een paar jaar actief bij Agalev-Brussel. Vorig jaar voerde hij de Agalev-lijst
aan bij de gemeenteraads-verkiezingen in Brusselstad. François-Xavier
de Donnea werd onverwacht gewipt door een coalitie van de PS onder leiding
van Freddy Thielemans, die Ecolo en Agalev in zijn ploeg opnam. De Lille
werd even onverwacht schepen en enige Vlaming in het college.
D B P : Uw bevoegdheden
zijn Vlaamse Aangelegenheden, Gelijke kansen en Internationale Solidariteit.
Het eerste pakket ligt voor de hand, maar wat moeten wij ons voorstellen
bij de twee andere bevoegdheden op het niveau van een Brussels schepenambt?
Bruno De Lille: Laat
me eerst verduidelijken dat het te gemakkelijk is te stellen dat ik behalve
voor Vlaamse Aangelegenheden "slechts" bevoegd ben voor Gelijke
Kansen en Internationale Solidariteit. Ik heb daar zelf om gevraagd. Op
deze domeinen, die nog niet bestonden als schepenmandaat, kan ik concreet
werken en nieuwe dingen op poten zetten. Dat is wat mij interesseert. Andere
bevoegdheden, zoals Stedenbouw, die misschien zwaarder gecatalogeerd worden,
interesseren me niet. Ik heb daar geen voeling mee, zie daar voor mezelf
het nut niet van in. Bij de terreinen waar ik mij nu over ontferm is het
budget veel kleiner, maar de speelruimte veel groter. Op die terreinen kan
ik mij het meest nuttig inzetten.
Voor Gelijke Kansen
werken we rond vijf polen: gehandicapten, gelijkheid man/vrouw, Brusselaars
van vreemde afkomst, holebi's (homo's, lesbiennes en biseksuelen) en in
mindere mate senioren. Deze laatste categorie minder nadrukkelijk omdat
vooral de schepen van Sociale Zaken zich met deze groep bezighoudt.
Internationale Solidariteit
is vooral werken met vrijwilligersgroepen en niet Gouvernementele organisaties
(ngo) die hier actief zijn rond de noord-zuidproblematiek
D B P : Wat houdt dat
concreet in?
B D L : Wij proberen
in eerste instantie voor al die deelaspecten een adviesraad op te richten
met vertegenwoordigers uit die groeperingen. Mijn bevoegdheden interesseren
mij uiteraard sterk, maar ik ben geen specialist. Vandaar dat ik adviesraden
tracht bijeen te roepen en samen te stellen omdat ik ervan uitga dat ervaringsdeskundigen
mij daar serieus bij kunnen helpen. Wij hebben al een Raad van Brusselaars
van vreemde afkomst en een Noord-Zuidraad; de Gehandicaptenraad staat in
de steigers en ook de twee andere zijn in voorbereiding. Ik hoop ten stelligste
dat alle adviesraden dit jaar operationeel zijn. Samen met die mensen proberen
we dan concrete acties te doen. Mijn eerste vraag aan die mensen is altijd:
welke zijn jullie problemen? Zij weten immers best waar ze mee te maken
krijgen, waar de knelpunten liggen. Ik kan als schepen wel ideeën verkondigen
en verklaren dat ik wil dat alles snel verandert, maar als je niet zeker
weet dat dat wel de meest acute moeilijkheden zijn, steek je daar veel werk
en tijd in maar haalt het weinig uit.
Soms denk je dat de
meeste groepen of verenigingen vooral geld zullen vragen. Ik stel vast dat
dat niet automatisch op de eerste plaats komt. Bij de Noord-Zuidraad bij
voorbeeld bleken de organisaties vooral blij dat zij voortaan een link hebben
met de stad. Dat was voor hen veel acuter. Hun geld brengen zij op een andere
manier bij mekaar, vooral via steun van de bevolking, en zij zoeken bij
de stad vooral contact en logistieke steun. Dat had ik niet meteen verwacht.
Ik was verrast toen
ik merkte hoeveel groepen er in Brussel-stad actief zijn. Ik wil zeker ook
proberen meer links te leggen tussen die verenigingen onderling. Vele zijn
nog te veel bezig met hun eigen organisatie en werking. Het zou veel efficiënter
zijn samen te werken. In die optiek werken we ook aan een nieuw subsidiereglement.
Twee grote sleutelwoorden vormen voor mij het uitgangspunt: openheid en
projectwerking. We gaan niet zomaar elke vereniging een vaste, vaak kleine
subsidie geven, maar vooral projecten ondersteunen. Vooral als ze gericht
zijn op samenwerking, op het werken buiten het eigen kringetje. Dat wil
ik toepassen op mijn drie bevoegdheidsdomeinen. Want aan samenwerking en
overleg bestaat nog een groot tekort in de stad. Er is hier een enorm aanbod,
maar veel te vaak werken de verenigingen naast elkaar. De stad gaat daarin
niet helemaal vrijuit. Ze wil nog te veel zelf organiseren, terwijl er misschien
al verenigingen zijn die iets gelijkaardigs op poten zetten. Het zou in
vele gevallen beter zijn samen iets te doen, maar daarvoor moet je het eerst
van mekaar weten. Aangezien ik geen grote ervaring heb met het Brusselse
werkveld, vind ik die adviesraden zeer belangrijk. Niet alleen dat ze bestaan,
maar ook dat ze een eigen dynamiek ontwikkelen, mijn legislatuur als schepen
overleven.
D B P : Wat opvalt
in de verdeling van de taken in het schepencollege, is dat Nederlandstalig
Onderwijs niet tot uw bevoegdheden hoort, terwijl onderwijs in Brusselstad
toch zeer belangrijk is. Waarom behoort Nederlandstalig onderwijs niet tot
het pakket Vlaamse Aangelegenheden?
B D L : Dat is niet
helemaal waar. Je kunt Vlaamse Aangelegenheden op twee manieren invullen:
ofwel als een vorm van mini-burgemeesterschap ofwel als een alarmbelfunctie.
In het eerste geval zou dat inhouden dat ik me met alles ga bezighouden
waar ook maar een Vlaming bij betrokken is. Het grote nadeel daaraan is
dat je eigenlijk de verantwoordelijkheid van de andere schepenen ter zake
wegneemt. Omdat die dan kunnen opwerpen dat ze niets ,moeten' doen voor
Vlaamse sport- of andere verenigingen, want die Vlaamse schepen zal zich
daar wel mee bezighouden. Probleem is natuurlijk dat je nooit hetzelfde
budget kunt hebben als de andere schepenen. Ik ben niet voor dat systeem.
Ik vind dat iedere schepen zijn verantwoordelijkheid moet opnemen. Zoals
ik schepen ben van alle Brusselaars, zijn mijn collega's dat ook.
Ik vul Vlaamse Aangelegenheden
liever in als Nederlandstalige Cultuur, omdat dat toch wel zeer specifiek
is. Het zou ook niet vanzelfsprekend zijn dat een Vlaming schepen van Franstalige
Cultuur zou worden of omgekeerd. Dat is niet alleen de taal die daar speelt,
maar ook een manier van denken, van mentaliteit, van cultuur.
Ik wil schepen van
alle Brusselaars zijn, van alle gehandicapten en holebi's, niet alleen van
de Vlaamse. Wel wil ik een alarmbelfunctie vervullen. Ik tracht in de gaten
te houden of mijn collega's doen wat ze moeten doen, ook voor Vlamingen.
Als dat correct verloopt, moei ik mij daar niet mee. Mocht dat niet het
geval zijn, hang ik aan de bel om te vragen wat er scheelt. In het begin
heb ik dat moeten doen, onder andere mijn de schepen van sport, eigenlijk
vooral uit vergetelheid of onwetendheid, niet uit onwil. Een vraagje volstond
om die aandacht wel te krijgen .
Ik kies voor de tweede
invulling van het "Vlaamse schepenambt". Ik heb er trouwens het
budget en het personeel niet voor om op een andere manier te handelen. In
plaats van het halfslachtig aan te pakken, denk ik dat Vlaamse verenigingen
er meer aan hebben als elke schepen zijn werk doet.
Ik heb gemerkt dat
je meer bereikt door deze aanpak. Men had mij gewaarschuwd dat ik zou afzien,
als nieuwkomer in de politiek en als enige Vlaming in het college. Wel,
ik moet zeggen dat het meevalt. Ik heb gemerkt dat je dikwijls verder komt
door iets te vragen dan door meteen op tafel te kloppen. Het is bij Franstaligen
vaak een kwestie van vergetelheid. Het zou misschien niet mogen, maar het
is menselijk en begrijpelijk als je behoort tot de grootste groep. Maar
mijn collega's zijn bereid rekening te houden met mijn vragen en aanpassingen
door te voeren .
D B P : U hebt de eerste
zes maanden van uw schepenmandaat vooral bekendheid gekregen als voorvechter
van holebirechten. Maar wat hebt u in een half jaar al gedaan voor de Vlaamse
Brusselaar?
B D L : Ik ben natuurlijk
nog niet zo lang schepen, maar laat me alvast stellen dat het budget voor
Vlaamse Aangelegenheden altijd heel beperkt was. Alles bij elkaar was dat
1,5 miljoen frank, de Koninklijke Vlaamse Schouwburg (KVS) niet meegerekend.
Dat maakte het extra moeilijk: als je de KVS erbij rekent, kom je aan een
veel hoger bedrag, want dit was het zwaarste bouw- en renovatiedossier van
de stad de voorbije jaren. Als je systematisch een 80/20-verhouding wil
aanhouden in je budget voor de verhouding Franstaligen / Nederlandstaligen,
zaten de Vlamingen er, met de KVS bij, de jongste jaren een stuk boven.
Maar zonder KVS was het budget voor Vlaamse Aangelegenheden heel klein.
Ik kan alvast melden
dat het bedrag serieus wordt opgetrokken. In de zomer hoop ik een convenant
te sluiten met de vier Gemeenschapscentra (De Markten in het centrum, De
Linde in Haren, Heembeek-Mutsaard en Neder-over-Heembeek / Laken en Ten
Noey in Brussel Noord-Oost). Zij kregen amper 200.000 frank en dat bedrag
verhoogt aanzienlijk. Ook het Kaaitheater, de Beursschouwburg en Argos krijgen
flink wat meer voor projectwerking. De middelen zullen meer dan verdubbelen.
Voor de Gemeenschapscentra moet deze vorm van samenwerking vooral kunnen
betekenen dat zij weten dat de stad hen erkent als doorgeefluik naar Vlaamse
verenigingen, zodanig dat zij de link kunnen vormen tussen de stad en de
Vlaamse verenigingen. Dat is tot nog toe nooit het geval geweest, hoewel
dat eigenlijk hun taak is.
Die verhoging van het
budget is niet afgedwongen door op tafel te kloppen, Maar vooral door erop
te wijzen en te argumenteren dat sommige verenigingen, organisaties of groepen
van de stad de voorgaande jaren belachelijk lage bedragen kregen.
Waar ik inzake Vlaamse
Aangelegenheden veel mee bezig geweest ben, is de KVS. Minder naar de buitenwereld,
maar ik moest dit moeilijke dossier volledig instuderen en het bouwdossier
opvolgen. Er moesten nog belangrijke knopen worden doorgeknipt. Daar heb
ik veel energie ingestoken.
D B P : Mag ik uit
dit alles afleiden dat u geen Vlaamsvijandigheid ervaart in het college
.
B D L : Dat is zeker
zo. In het vorige college, met het FDF, zal dat wellicht niet Zo gemakkelijk
geweest zijn. Maar in deze ploeg merk ik dat niet. De Tegenstellingen Frans-Vlaams
spelen veel minder. Er is geen vijandige houding. Bij bepaalde mensen zijn
er wel eens wat oprispingen, maar veel minder dan de meeste waarschuwingen
die ik in die zin kreeg. Mogelijk is mijn afkomst een voordeel. Aan de ene
kant komt ik wat Brusselse geschiedenis te kort, aan de andere kant ervaar
ik dat momenteel als een voordeel. Ik besef gewoon dikwijls niet of iets
heel gevoelig ligt. Omdat mijn collega's-schepenen dat ook zo ervaren en
ik mij niet extreem Vlaams opstel maar vooral de noden aanbreng, krijg ik
misschien andere dingen gedaan door die onbevangenheid. Ik heb ongetwijfeld
een andere agenda dan vele anderen, maar dat hoeft niet in mijn nadeel te
spelen. Ik stel ook vast dat het college positief reageert op constructieve
oppositie, ook van de Volksunie. Ik stel vast dat de enige VU-gekozene in
de gemeenteraad constructief oppositie voert en dat de meerderheid dat apprecieert,
of een voorstel van de VU is of niet.
D B P : U bent schepen
van Gelijke Kansen. Is er ook sprake van gelijke kansen en gelijkwaardigheid
in het college als het erop aan komt Nederlands te spreken?
B D L : Ik spreek uiteraard
Nederlands in het college en ik stel veel goede wil vast bij mijn collega's.
Ze staan er alleszins open voor. Vier van mijn collega's zijn goed tot uitstekend
tweetalig en de anderen beginnen moeite te doen. Een paar volgen cursus
Nederlands of beginnen eraan. Al moet ik zeggen dat ik tot eind vorig jaar
ook onvoldoende Frans kende. Ik volg zelf cursus. Ik kan moeilijk van anderen
eisen mijn taal te spreken als ik zelf geen Frans ken. Ik was tot voor kort
niet in staat een behoorlijk gesprek in het Frans te voeren. Sinds ik in
Brussel woon, heb ik vastgesteld dat het vaak een kwestie van geven en nemen
is. Als ik in een winkel kom, zie ik niet in waarom ik geen Nederlands zou
spreken. Het is ook niet omdat zij mij in het Frans antwoorden, dat zij
geen Nederlands verstaan, maar allicht de taal louter passief kennen. Het
komt er ook op aan op je strepen te staan als Vlaming. Als schepen vind
ik het niet meer dan normaal dat ik voldoende Frans ken.
Juni 2001
Bron: Brusselse Post
|